Beeld: Unsplash / MedicAlert UK

2.6 Nieuwe stedelijke economieën

Volgens Scott hebben deze opeenvolgende fasen van kapitalistische ontwikkeling niet alleen impact op stedelijke economieën en arbeidsmarkten, maar ook op de sociale en ruimtelijke ontwikkeling van steden en stadsregio’s. In de cognitief-culturele economie groeit het aandeel van ‘non-routine work’ waarvoor specialistische kennis, creativiteit, aanpassingsvermogen en/of improvisatietalent nodig is. Daar staat een afnemend aandeel van ‘routine work’ tegenover. Hiermee samenhangend verdwijnt ook het klassieke onderscheid tussen ‘white collar’ en ‘blue collar’ werk. Hiervoor in de plaats komt een gepolariseerde arbeidsmarkt met enerzijds ‘cognitief-culturele werkers’ en anderzijds wat Scott een ‘new servile class’ noemt. Vrij en enigszins eufemistisch vertaald is dit een ‘nieuwe dienstbare klasse’, maar letterlijk vertaald zou het zelfs om een ‘onderdanige’ of ‘slaafse’ klasse gaan. De vroegere arbeidersklasse die in bijvoorbeeld fabrieken of havens werkte is vervangen door een groeiende categorie werkers in laagbetaalde en laag gekwalificeerde diensten. Een derde verschil tussen het Fordisme en de cognitief-culturele economie is volgens Scott het toenemend belang van consumptie, vooral door de sociaaleconomische bovenlaag van de samenleving die min of meer samenvalt met de ‘cognitief-culturele werkers’. Deze bovenlaag kan het zich veroorloven om relatief veel geld te besteden aan niet-essentiële en/of niet-materiële uitgaven in de ‘symbolische economie’ en ‘beleveniseconomie’. Die consumptie wordt echter voor een belangrijk deel mogelijk gemaakt door de hierboven beschreven ‘servile class’: de cognitief-culturele economie heeft deze klasse dus ook nodig om in haar behoeften te kunnen voorzien. De sleutelberoepen waar ons onderzoek zich op richt lijken minder goed in Scott's theorie te passen: ze zitten ergens tussen de cognitief-culturele economie en de 'servile class’ in, zowel qua besteedbaar inkomen als qua rol en status in de stedelijke economie.

Volgens Allen Scott (2011) heeft de ontwikkeling van het kapitalisme sinds de 18e eeuw in de drie fasen plaatsgevonden en ging elk van die fasen ook samen met een nieuwe golf van verstedelijking. Na de industrialisatie vanaf de 18e eeuw tot de vroege 20e eeuw volgde de opkomst van het Fordisme. Hierop volgde vanaf de jaren ’80 een ontwikkeling die eerst nog als ‘post-Fordisme’ werd omschreven bij gebrek aan een specifiekere term. Gaandeweg werd het voor economisch geografen echter duidelijker op welke manieren deze ‘post-Fordistische economie’ verschilde van de Fordistische economie, zodat specifiekere theorieën ontwikkeld konden worden om deze economische transformatie te verklaren. Scott omschrijft deze fase van het kapitalisme als de opkomst van een ‘cognitief-culturele economie’: een economie waarin kennis, creativiteit, innovatie en technologie een steeds centralere rol zijn gaan spelen als productiefactoren.