De eerste weken van dit studiejaar heeft de opleiding veel moeite gedaan om onze nieuwe studenten aan boord te krijgen. Door middel van allerlei workshops zijn de studenten bekend gemaakt met de gebruiken en rituelen van de HvA en onze opleiding. Ook hebben we in die workshops expliciet stil gestaan bij de verschillen die er in een groep kunnen zijn (diversiteit) en hoe we er voor kunnen zorgen dat iedereen er toch bij hoort (inclusie).
Het waren interessante gesprekken. Maar ook ingewikkeld. Volgens de regels op de zeilboot, zou je zeggen dat iedereen zich moet aanpassen, maar we willen ook dat iedereen zichzelf kan zijn. We zijn immers allemaal verschillend, we zijn daar trots op en we willen daarvoor ook erkenning en begrip én we willen ook niet buiten de boot vallen. Dat levert ingewikkelde worstelingen en gesprekken op.
Op de vraag ‘hoe zullen we hier in de klas verder mee omgaan’, kwamen antwoorden die eigenlijk allemaal op hetzelfde neerkwamen, namelijk: hoewel we in allerlei opzichten verschillend zijn, is het belangrijk dat we in de klas naar elkaar luisteren, elkaar kunnen vertrouwen en elkaar helpen. Als je een ander helpt, kom je zelf ook verder.
Vroeger, in de tijd dat ik ging zeilen, noemden we dat solidariteit, een woord dat je nauwelijks meer hoort. Dat woord is met het opkomende individualisme - en de daarmee gepaard gaande angst dat solidariteit de autonomie van het individu aantast - uit de gratie geraakt. Van onze collega Jurgen begreep ik dat oud-burgemeester Van der Laan ambtenaren zelfs verboden had dit woord nog te gebruiken. Jammer eigenlijk. Het woord is immers een mooie brug tussen diversiteit en inclusie en helpt om allemaal aan boord te blijven.
In mijn eindexamenjaar van de middelbare school ging ik voor het eerst zeilen. Jan, mijn zwager, had toen een zeilboot. Ik mocht samen met mijn zus en één van mijn broers mee zeilen op de Kaag. Afgezien van mijn zwager natuurlijk, had geen van ons ooit gezeild. Dat moest geen probleem zijn want Jan had ons uitgelegd hoe het op de boot in zijn werk zou gaan.
Niet lang nadat we aan boord waren gegaan en de zeilen gehesen hadden, riep mijn zwager “klaar om te wenden?”, waarop mijn broer terugriep “wat denk je er zelf van, Jan?” en ik riep “daar overval je me wel een beetje mee, Jan”. Uit de reactie van Jan maakten we op dat er niet te spotten viel met de regels op de boot. Op de boot golden er andere verhoudingen en andere codes dan we onderling gewend waren. Hoewel een gemiddelde Trommel het vrij lastig vindt om zich te conformeren, werd het een leuke dag.
Onze ouders hadden ons geleerd dat het beleefd, respectvol en vaak ook nuttig is om je aan te passen aan de groep, maar dat het nog belangrijker is om eerst na te denken over de regels en het gedrag van de groep voordat je je aanpast. Mijn moeder zie altijd: als iedereen naar rechts gaat, vraag je dan toch af of je niet beter naar links kunt gaan. Een wijze les, maar niet altijd handig. Om verder te komen heb je immers elkaar nodig en is enige aanpassing handig.
De eerste weken van dit studiejaar heeft de opleiding veel moeite gedaan om onze nieuwe studenten aan boord te krijgen. Door middel van allerlei workshops zijn de studenten bekend gemaakt met de gebruiken en rituelen van de HvA en onze opleiding. Ook hebben we in die workshops expliciet stil gestaan bij de verschillen die er in een groep kunnen zijn (diversiteit) en hoe we er voor kunnen zorgen dat iedereen er toch bij hoort (inclusie).
Het waren interessante gesprekken. Maar ook ingewikkeld. Volgens de regels op de zeilboot, zou je zeggen dat iedereen zich moet aanpassen, maar we willen ook dat iedereen zichzelf kan zijn. We zijn immers allemaal verschillend, we zijn daar trots op en we willen daarvoor ook erkenning en begrip én we willen ook niet buiten de boot vallen. Dat levert ingewikkelde worstelingen en gesprekken op.
Op de vraag ‘hoe zullen we hier in de klas verder mee omgaan’, kwamen antwoorden die eigenlijk allemaal op hetzelfde neerkwamen, namelijk: hoewel we in allerlei opzichten verschillend zijn, is het belangrijk dat we in de klas naar elkaar luisteren, elkaar kunnen vertrouwen en elkaar helpen. Als je een ander helpt, kom je zelf ook verder.
Vroeger, in de tijd dat ik ging zeilen, noemden we dat solidariteit, een woord dat je nauwelijks meer hoort. Dat woord is met het opkomende individualisme - en de daarmee gepaard gaande angst dat solidariteit de autonomie van het individu aantast - uit de gratie geraakt. Van onze collega Jurgen begreep ik dat oud-burgemeester Van der Laan ambtenaren zelfs verboden had dit woord nog te gebruiken. Jammer eigenlijk. Het woord is immers een mooie brug tussen diversiteit en inclusie en helpt om allemaal aan boord te blijven.
In mijn eindexamenjaar van de middelbare school ging ik voor het eerst zeilen. Jan, mijn zwager, had toen een zeilboot. Ik mocht samen met mijn zus en één van mijn broers mee zeilen op de Kaag. Afgezien van mijn zwager natuurlijk, had geen van ons ooit gezeild. Dat moest geen probleem zijn want Jan had ons uitgelegd hoe het op de boot in zijn werk zou gaan.
Niet lang nadat we aan boord waren gegaan en de zeilen gehesen hadden, riep mijn zwager “klaar om te wenden?”, waarop mijn broer terugriep “wat denk je er zelf van, Jan?” en ik riep “daar overval je me wel een beetje mee, Jan”. Uit de reactie van Jan maakten we op dat er niet te spotten viel met de regels op de boot. Op de boot golden er andere verhoudingen en andere codes dan we onderling gewend waren. Hoewel een gemiddelde Trommel het vrij lastig vindt om zich te conformeren, werd het een leuke dag.
Onze ouders hadden ons geleerd dat het beleefd, respectvol en vaak ook nuttig is om je aan te passen aan de groep, maar dat het nog belangrijker is om eerst na te denken over de regels en het gedrag van de groep voordat je je aanpast. Mijn moeder zie altijd: als iedereen naar rechts gaat, vraag je dan toch af of je niet beter naar links kunt gaan. Een wijze les, maar niet altijd handig. Om verder te komen heb je immers elkaar nodig en is enige aanpassing handig.