Aanbevelingen

4: Start pilots rond oplossingen voor ontwikkeltijd, waarbij er van elkaar geleerd kan worden en effecten op leraren, leerlingen en andere partijen goed in kaart worden gebracht

Figuur 6: Aandacht voor onderwijstijd bij de inrichting van de Onderwijsregio's (bron: Werkplan op hoofdlijnen: Samen voor het beste onderwijs, 2022)

3: Ga op zoek naar de ruimte die er al is.

2. Verzamel good practices van scholen die er nu al in slagen om systematisch ontwikkeltijd voor leraren te creëren.

1. Zorg dat er heldere gegevens beschikbaar komen over het aantal lesuren voor leerlingen dat scholen momenteel aanbieden en hoe dat aantal zich verhoudt tot de wettelijke minimumnormen.

Aanbevelingen

De verschillen tussen sectoren, scholen, leerlingen en leraren die in de podcastreeks zichtbaar werden, laten zien dat een ‘one size fits all’-benadering niet mogelijk is. Er is niet één beleidsmaatregel die voor alle sectoren, scholen en contexten passend is. Dat betekent dat er verschillende oplossingsrichtingen mogelijk zijn. Tegelijk is er nog weinig ervaring met die oplossingsrichtingen en hun mogelijke effect op de risicogebieden die in de podcastreeks naar boven kwamen.

Belangrijke vraag bij de pilots: welke basiscondities zouden op voorhand op orde moeten zijn? We zien daarin een spanning: de kans bestaat dat scholen die de basiscondities (sneller) op orde hebben en dus mee kunnen doen in een pilot, het misschien wel het minst nodig hebben. Enkele podcastgasten zeiden bijvoorbeeld: ‘Ik denk dat we het nu ook al (kunnen) realiseren, zonder vermindering van lestijd’. De kans bestaat dat dat ten koste gaat van scholen die de basiscondities niet op orde hebben en dus niet zouden kunnen deelnemen, maar die die ontwikkelruimte juist keihard nodig hebben.

Zo’n aanpak zou hier ook passen. Samen met scholen zouden verschillende modellen ontwikkeld kunnen worden voor het realiseren van ontwikkeltijd (bijvoorbeeld op basis van de verzamelde good practices bij aanbeveling 2). Op basis daarvan zou een beperkt aantal scholen kunnen intekenen op een pilot gedurende een periode van bijvoorbeeld 4 jaar. Met aandacht voor ondersteuning en de uitwisseling van aanpakken en ervaringen en met kwantitatief en kwalitatief flankerend onderzoek dat de effecten op leerlingen, leraren en ouders in beeld brengt.

Een passende aanpak lijkt de aanpak van het programma Innovatie Impuls Onderwijs, een innovatieprogramma dat Kennisland en het CAOP in opdracht van OCW organiseerden. Tussen 2010 en 2015 deden 150 scholen mee aan 5 experimenten rond het anders organiseren van onderwijs. Scholen konden intekenen op een van de experimenten. Deelnemende scholen maakten deel uit van een netwerk waar tal van ondersteunings- en uitwisselingsactiviteiten werden georganiseerd. Het hele programma is zowel kwantitatief (effect op leerresultaten) als kwalitatief (neveneffecten op scholen en leraren) geëvalueerd (zie Heyma et al., 2015 en Snoek et al, 2014).

Ook in de nieuwe CAO afspraken zijn afspraken vastgelegd ten aanzien van ruimte in lestaak en onderwijstijd. Zie bijvoorbeeld het onderhandelaarsakkoord m.b.t. de CAO Voortgezet Onderwijs. Ook daar is de ambitie geformuleerd om als werkgevers organisaties en vakbonden samen pilots te starten rond onderwijstijd.

Omdat er nog weinig systematische ervaring is met dergelijke pilots en hoe ze moeten voldoen aan de geschetste condities, is het belangrijk dat de pilots niet geïsoleerd van elkaar komen te staan. Er is samenwerking nodig (over onderwijsregio’s heen) in netwerken waarin pilotscholen ervaringen en inzichten kunnen delen.

Het is daarom waardevol om die verschillende oplossingsrichtingen nader te verkennen, daar ervaring mee op te doen en ze te monitoren en te evalueren, voordat er op grote schaal beleidskeuzes gemaakt worden. Pilots met verschillende aanpakken zouden op een gecontroleerde manier meer zicht kunnen geven op mogelijke invullingen, en op effecten en condities. Scholen spelen daarbij uiteraard een centrale rol, maar ook lerarenopleidingen (om de expertiseontwikkeling binnen teams te ondersteunen), kennisinstellingen (voor flankerend onderzoek naar impact en effecten) en de Inspectie (om de effecten op leerresultaten te monitoren) zouden daarbij betrokken moeten zijn.

Dergelijke pilots sluiten aan bij de in december 2022 geformuleerde ambities ten aanzien van de vorming van onderwijsregio’s:

Veel actuele maatschappelijke onderwijsthema’s (zoals het lerarentekort, de aantrekkelijkheid van het beroep, werkdruk, onderwijskwaliteit, kansengelijkheid) hebben een relatie met onderwijstijd. Om direct met deze thema’s aan de slag te gaan, kan iedere school eigen afwegingen en keuzes maken, en zoeken naar de ruimte die er op dit moment al is. Good practices van scholen die er nu al in slagen om systematisch ontwikkeltijd voor leraren te creëren, kunnen daarbij als inspiratie dienen. Dat vraagt wel om keuzes op school- en bestuursniveau. Ook is er lef nodig: om lastige gesprekken aan te gaan en onorthodoxe keuzes te maken.

Er zijn nu al scholen die het lukt om ontwikkeltijd te creëren en te borgen. In de podcastreeks kwam een klein aantal scholen aan het woord, maar er zijn meer scholen die erin slagen om dit binnen de huidige kaders te organiseren. Het zou waardevol zijn om de aanpak en de oplossingen van deze scholen in kaart te brengen. Als inspiratiebron voor andere scholen, maar ook als aangrijpingspunt voor verder beleid. Die portretten van good practices zouden zicht moeten bieden op concrete oplossingsrichtingen, op de keuzes die gemaakt zijn ten aanzien van schoolstructuren, de effecten daarvan op schoolculturen, de belemmeringen zij daarbij ervaren, hoe scholen omgaan met de risico’s en condities, enzovoorts.

In welke mate sluit de dagelijkse praktijk aan bij de wettelijke normen? Komen die overeen, geven scholen in werkelijkheid meer lesuren aan leerlingen, of juist minder? Het antwoord hierop bepaalt de vervolgvraag: wie is vooral aan zet om vervolgstappen te zetten? Als scholen zich op dit moment aan de wettelijke norm houden, dan vraagt het creëren van ontwikkelruimte vooral actie van de wetgever om de wettelijke normen te verruimen. Als scholen op dit moment meer lesuren voor leerlingen roosteren dan wettelijk verplicht, ligt de bal vooral bij scholen om keuzes te maken ten aanzien van onderwijstijd en ontwikkeltijd. Nu lijkt het dat partijen naar elkaar verwijzen: volgens het ministerie is er binnen de huidige wettelijke kaders voldoende ruimte om ontwikkeltijd te creëren, terwijl bij veel scholen en leraren vooral het gevoel is dat de wettelijke kaders eerst aangepast moeten worden voordat er stappen gezet worden. Zolang er geen zicht is op de relatie tussen wettelijke kaders en dagelijkse praktijk, is het risico dat partijen naar elkaar blijven wijzen en op elkaar blijven wachten.

Op basis van de inzichten uit de gesprekken, sluiten we dit rapport af met vier aanbevelingen: