Amsterdam lijdt onder haar eigen succes. De afgelopen decennia was de stad een magneet voor bewoners, bezoekers en bedrijven. De stad groeide en werd welvarender, maar tegelijkertijd nam ook het chagrijn toe. Te dure woningen, rafelranden met subculturen die moesten verdwijnen en een binnenstad die drukker en eenvormiger werd in het aanbod. Daar werd de strijd om de ruimte het meest zichtbaar: de havermelk en yoga wonnen van de pruttelkoffie en bingo. 

Alles wat ooit sterk was aan Amsterdam, is ook een probleem geworden. Tot een paar decennia terug was wonen nog relatief betaalbaar en bestonden veel spannende rafelranden waar niet meteen een commerciële invulling voor was. De groene stadsdelen Noord, Nieuw-west en Zuidoost hoefden nog niet verdicht te worden en het landschap rondom Amsterdam was nog niet ten prooi gevallen aan verdozing. Zonder nostalgisch te zijn of die periode te verheerlijken, is het wel duidelijk dat het succes van de stad ook iets kapot heeft gemaakt. 

De strijd om de ruimte is de laatste decennia vooral gewonnen door grote economische belangen. Daaroverheen zat een sociocratisch sausje van inspraak, participatie en burgerinitiatief. De afgelopen jaren heeft het stadsbestuur naarstig geprobeerd enkele ankers van het oude succes vande stad nieuw leven in te blazen. Neem 40% sociale woningbouw in nieuwbouwprojecten, officieel beleid voor ‘vrije ruimten’ voor (door de gemeente goedgekeurde) creatievelingen en pogingen om de binnenstad leefbaar te houden via aanpakken in vastgoed en openbare ruimte als voorbeeld. Maar het is vaak te weinig en soms vooral symbolisch. 

De sleutel voor een andere uitkomst van de strijd om de Amsterdamse ruimte ligt volgens mij op de woningmarkt. Of in de ‘volkshuisvesting’ zoals we tegenwoordig weer mogen zeggen. Simpelweg: een te dure stad, is geen goed functionerende stad. Het is een stad waar mensen een te groot deel van hun besteedbaar inkomen kwijt zijn aan woonlasten, als ze überhaupt nog een woning kunnen betalen. En dat is een steeds groter probleem voor veel mensen die in sectoren werken die de stad draaiende houden, zoals: onderwijs, zorg, veiligheid, winkels, schoonmaak, distributie, bouw en onderhoud. Omdat de woningmarkt steeds flexibeler is geworden en minder mensen kunnen kopen, leiden velen een vaak ongewild nomadisch en onzeker bestaan. Ze krijgen geen kans zich te binden aan plekken en dat heeft sterk nadelige gevolgen, niet alleen voor het eigen stressniveau, maar ook voor de saamhorigheid in buurten. 

Nu wonen in Amsterdam ook een probleem voor de middenklasse is geworden, is er gelukkig wat meer urgentie. Ook Den Haag helpt eindelijk wat mee: een zelfwoonplicht en het afremmen van beleggers zijn goede maatregelen. Alternatieve niet-commerciële woonvormen via zelfbouw zouden nog veel meer gestimuleerd kunnen worden. Cruciale beroepen moeten voorrang krijgen zodat ze de basis blijven voor een leefbare stad voor iedereen. De strijd om de ruimte moet vooral gaan om de parameters te beïnvloeden die bepalen wie tegen welke prijs kan wonen in de stad. 

Voorwoord

Strijd om de Ruimte

VOORWOORD

Voorwoord

Eelco van Wijk

Wat is een professional? De vraag stellen is ontzettend veel makkelijker dan hem beantwoorden. Want ondanks dat de term veelvuldig wordt gebruikt, lijkt overeenstemming over wat we daar onder verstaan soms ver te zoeken. Zo reflecteerde de socioloog Harold Wilensky in de jaren zestig al op de inflatie die het begrip professie onderging onder de veelzeggende titel The Professionalization of Everyone? 

Een van de nieuwste loten aan tak van de professies is de ‘stedelijke’ of ‘urban’ professional. Rondom die term organiseerden we eerder dit jaar de talkshow onder de titel ‘De Stad als Professie’. Deze editie van Bewogen Stad gaan we dieper in op een drie thema’s die daar aan de oppervlakte kwamen. Dat doen we zowaar ‘multimediaal’. We gebruiken drie fragmenten uit de opname van de talkshow. Elk leidt een van de thema’s in. De artikelen zijn ook heel goed los te lezen, maar zijn ook te begrijpen als een uitwerking van het bijpassende videofragment. Voortbouwend op de opname van de introductie van Lex Veldboer verkennen we aan de hand van twee bijdragen wat we onder Urban Professionals kunnen verstaan, en wat de positie van de professionals in de stad eigenlijk is. Het gesprek tussen Hans Boutellier, Fatima Elatik en Jaap Draaisma staat vervolgens aan de basis van twee artikelen die zich elk op hun eigen manier engageren met de vraag waar stedelijke professionals hun morele kompas op funderen. Machiel Keestra, en Els Beukers luiden de vraag in wat de rol van het creëren van verbinding en samenwerking is voor stedelijke professionals en wat de rol van de daarbij vaak genoemde Urban Manager is.  

Wilensky voorspelde destijds dat de status en organisatie die ‘klassieke’ professies als dokters en advocaten genieten, waarschijnlijk niet is weggelegd voor alle naar ‘professionalisering’ strevende beroepen. Wilensky zag dat waarschijnlijk goed, al zijn er talloze beroepen bij gekomen die evenveel of meer status hebben verworven. Nu zestig jaar later, zien we vooral dat veel van de destijds ‘aanstormende’ professies als leerkrachten, politieagenten en sociaal werkers niet alleen de status of de organisatie van professies ontberen. De positie van deze ‘urban professionals’ in een stedelijke omgeving, zeker in Amsterdam, staat in algemene zin onder druk. Want is er voor hen nog wel een woonplek in de stad? En wat maakt de stad dan nog een aantrekkelijke plek voor deze professionals  om te werken? De vraag die dus uiteindelijk boven deze editie zweeft en blijft hangen, is dan ook niet wie of wat nu wel of niet een stedelijke professional is of mag zijn, maar hoe we er voor kunnen zorgen dat of een stad als Amsterdam, ook over zestig jaar,  voor al die ‘professionaliserende’ beroepen nog wel een thuisbasis kan zijn.